28

 

Limoges, mei 1982

 

Alain Duclos legde een plakje gerookte zalm op een klein achthoekig stukje brood en stak het in zijn mond. De ober bleef wachten om te zien of hij nog iets anders zou nemen: kaviaar, garnalen of paté met bieslook. Maar Duclos knikte en de ober liep door. De RPR vierde feest na haar overwinning in de plaatselijke verkiezingen. Het laatste feest, twee jaar geleden, hadden ze gehouden in het oude stadhuis met zijn midden van marmeren zuilen.

kroonluchters en gebeeldhouwde plafonds. Maar parkeren was een regelrechte ramp geweest, dus hadden ze deze keer gekozen voor een modern hotel aan de rand van de stad. De obers in livrei en met hun zilveren dienbladen leken enigszins misplaatst in deze zaal met zijn lage plafond en gedempte tl-licht. Tijdens de eerste veertig minuten van de receptie had Duclos weinig meer gedaan dan knikken als een speelgoedhond op de hoedenplank van een auto terwijl hij de onophoudelijke stroom felicitaties in ontvangst nam.’ Dank u. Ik ben blij dat u hebt kunnen komen. En nog bedankt voor uw steun tijdens onze campagne.’ Een paar keer was hij zo dom geweest om te vragen: ‘En hoe gaan de zaken ?’ Om vervolgens verveeld te worden met een golf zakelijk geleuter die onveranderlijk eindigde met de woorden: ‘Misschien dat u daar nu enige invloed op zou kunnen uitoefenen.’

Een geforceerd glimlachje als antwoord. ‘Ik zal zien wat ik kan doen.’ Maar hij dacht: klootzakken. Zelfs al was hij in staat op lokaal niveau invloed uit te oefenen, dan stond morgen de concurrent voor de deur om tegen hem te zeuren en hem hetzelfde te vragen. Dus blijf gewoon glimlachen, overtuig hen ervan dat ze je vrienden zijn en dat je echt, écht met hen meeleeft, en als ze blijven aandringen, dan zeg je dat hun bedrijfstak er een is die op je lijst de hoogste prioriteit geniet. Maar uiteindelijk kwam het erop neer dat ze de klere konden krijgen. Dat was veiliger. Je raakte minder vrienden en stemmen kwijt als je de situatie gewoon liet zoals die was.

Hij was blij dat hij nu eindelijk even alleen kon zijn. Een kans om de zaal door te kijken in plaats van voortdurend van de een naar de ander te kijken en te knikken en glimlachen naar de plaatselijke zakenbonzen en afgevaardigden van Economische Zaken. Zijn vrouw stond niet ver weg, nog net zichtbaar achter het groepje dat bij de bar stond, en was in gesprek met een van zijn belangrijkste pr-medewerksters, een vriendin van haar van voordat ze getrouwd waren, toen de twee meisjes samenwerkten op zijn kantoor. Sindsdien had ze weinig nieuwe vrienden gemaakt.

Achttien maanden waren ze getrouwd. Geen euforie of gelukzaligheid, maar dat had hij ook nooit verwacht, en zij, als hij de moeite zou nemen om het aan haar te vragen, waarschijnlijk ook niet. Het kwam hen allebei gewoon goed uit. Een nuttig huwelijk dat het juiste beeld van hem schepte voor de verkiezingen. Ze zagen er goed uit samen, en hij was zich steeds meer bewust geworden dat, als hij de vijfenveertig naderde en nog steeds ongetrouwd was, mensen zich misschien dingen zouden gaan afvragen. Ze werkte al bijna vijftien maanden op zijn kantoor voordat ze hem voor het eerst opviel en hij naar haar ging informeren; daarvoor was hij te veel in beslag genomen door zijn problemen met Chapeau om aan iets anders te denken. Haar sollicitatiedossier had hem al wat achtergrondinformatie gegeven: Betina Canadet. Tweeëndertig jaar. Ongehuwd. Afgestudeerd en haar graad in de sociale economie gehaald aan de Sorbonne. Had voornamelijk gewerkt op niet-overheidskantoren in Rouen, waar haar familie oorspronkelijk woonde. Werd in 1976 lid van de RPR en kwam eind 1979 op het partijkantoor in Limoges werken toen haar ouders naar die stad verhuisden.

De rest was hij te weten gekomen van een van zijn medewerkers, Thierry. ‘Wat, de ijskoningin ?’ Duclos raakte geïntrigeerd. Thierry was een schatkist vol informatie als het ging om politieke geruchten en kantoorgeroddel. Twee mensen op kantoor hadden al eens een poging gewaagd en waren van een koude kermis thuisgekomen. Thierry gaf hem een snelle samenvatting: nee, ze was niet lesbisch, en een van de twee mannen had ze zelfs aardig gevonden. Ze hield gewoon niet van seks. Tragisch geval. Slachtoffer van een verkrachting na een afspraakje toen ze begin twintig was. Daarna had het jaren geduurd voordat ze het gezelschap van mannen zelfs maar kon verdragen, laat staan dat ze zich bij mannen op haar gemak voelde of, moge God het verhoeden, ze hen echt moest aanraken. Hij moest haar tijd geven, zacht voor haar zijn. De relatie had maar zes weken geduurd. ‘Wie gaat daar een jaar of zo tijd aan besteden als een soort emotioneel therapeut, als de kans bestaat dat het niets oplevert ? Misschien raakt ze er nooit overheen. Wie zal het zeggen ?’ Een maand later begon Duclos met haar uit te gaan. ‘Wat is dit, de ultieme uitdaging ?’ plaagde Thierry hem. ‘Is het niet genoeg dat je de verkiezingen wint ? Wil je nu ook de ijskoningin veroveren, slagen waarin alle anderen hebben gefaald ?’ Duclos’ geamuseerde glimlach gaf aan dat de noordpool inmiddels al was veroverd. ‘Het enige wat er voor nodig was, was de juiste man om op het ontdooiknopje te drukken. Sommigen hebben het, anderen niet.’

In werkelijkheid was het een relatie die vrijwel uitsluitend was gebaseerd op haar bewondering voor zijn politieke status en macht en zijn geduld met haar seksuele en emotionele onzekerheid. Ze had nog nooit iemand ontmoet die zo geduldig en begripvol was.

Hij keek nu naar haar en ze wierp hem een glimlachje toe. Ze was in de afgelopen twee jaar nauwelijks veranderd: ergens tussen Twiggy en Piaf. met grote smekende blauwe ogen die ‘help me, red me, ik ben kwetsbaar’ zeiden.

Het had weinig met liefde te maken. Het was alsof je een bang reekalfje meenam uit het bos, haar geruststelde en ervoor zorgde dat ze zich wat zekerder voelde. Hij beschermde haar tegen de boze buitenwereld, tegen al die akelige, grijpgrage mannen en hun eisen. Toch voelde zij zich ook een beetje schuldig, was ze ongerust dat ze hem niet behaagde zoals ze hem zou moeten behagen, ondanks zijn ontelbare geruststellingen. Zo zag hij haar niet. Ze hoefde zich geen zorgen te maken. Hij hield van haar om haar ziel, haar karakter, haar vriendelijkheid en kwetsbaarheid, en de seks was veel minder belangrijk. Als ze er klaar voor was, dan hoorde hij het wel.

Ze moest soms bijna huilen om zijn geduld en begrip. En vanwege de moeite die zij ermee had. het werk dat hem vermoeid maakte, of zijn opgelaten gevoel omdat hij aanvoelde dat ze zich ter wille van hem forceerde, bedreven ze op z’n meest één keer in de twee maanden de liefde. Dat kon hij net opbrengen, en soms zag ze er zelfs wat jongensachtig uit. Misschien was dat het waardoor ze hem in eerste instantie was opgevallen. En, als kroon op zijn werk waren zijn collega’s danig onder de indruk geweest van zijn seksuele bekwaamheid, die de ijskoningin had doen smelten, en dat hij was geslaagd waarin zij hadden gefaald: de vrouw in haar naar boven te halen.

Zijn enige zorg was dat ze op een dag misschien naar de andere kant zou doorslaan. Dat ze hem zou aankijken met die grote ogen en dat die dan plotseling vol passie zouden zijn in plaats van kwetsbaarheid en onzekerheid. Dat ze meer zou aandringen en veeleisender zou worden en, als hij dan nog steeds weigerde of excuses bleef verzinnen, ze tenslotte zijn geheim zou ontsluieren. Dat de leugen zou uitkomen.

Hij schudde een lichte huivering van zich af. Maar zover was het nog niet, zou het in de nabije toekomst ook niet zijn, en hopelijk zou het nooit gebeuren. En het was nu drie jaar geleden dat hij zich had ontdaan van de schaduw van Chapeau. Geen telefoontjes en dreigementen meer midden in de nacht, niet dat constante uitzuigen meer, of Chapeaus geniepige gelach en platvloerse humor.

Drie jaar ? Het was alsof de ketenen van zijn enkels en het juk van zijn schouders waren genomen. Hij had nog nooit zo’n vrijheid gekend. Of zo’n gelukzalig gevoel. Hij keek nog eens naar zijn vrouw en glimlachte naar haar.

 

Gedempte stadsgeluiden. Het vage gedreun van verkeer en af een toe een autoclaxon. Ergens in de verte huilde een sirene. Dominic was meer geïnteresseerd in de woorden op het bandje, die door de halfopen deur de gang op zweefden. ‘… Madame Arnand geeft me meestal een stukje pain chocolat, als haar man er niet is.’ ‘Hoeveel keer per week ga je bij haar langs ?’ ‘Twee of drie keer, denk ik. Maar soms is hij er, en dan geeft ze me niets. Dan knipoogt ze alleen als hij niet kijkt, alsof ze wil zeggen ‘de volgende keer’, en knikt ze naar me. Madame Arnand heeft me een keer uitgelegd dat hij te gierig was en dat ze problemen zou krijgen als ze me iets gaf terwijl hij er was. Hij geeft het nog liever aan de kippen of laat het wegrotten.’ ‘En je komt langs de boulangerie als je van school naar huis gaat ?’

‘Ja. Hij is maar een paar honderd meter van de school. Daarna moet ik nog een halve kilometer lopen naar de boerderij. Maar meestal heb ik een vriendje bij me.’

Monique was op twee derde van het bandje dat door Calvan was opgestuurd. Dominic had het twee keer helemaal afgespeeld onmiddellijk nadat het op het bureau was bezorgd, waarna hij sommige stukken nog eens had herhaald. Afgezien van de belangrijkste voor de hand liggende details zei het hem niet veel, en terwijl hij naar het bandje luisterde, besefte hij hoe weinig hij eigenlijk over Christian wist. Hij had aan het onderzoek meegewerkt, eindeloze rapporten over de aanranding en de moord uitgetypt, had maandenlang gegeten, geslapen en gedroomd terwijl de zaak hem bezighield. Maar in feite had hij weinig of niets over de jongen zelf geweten. Hij had zich beziggehouden met zijn dood, niet met zijn leven.

Christians leven had tien hele jaren van het bestaan van zijn vrouw opgeëist – van haar tienertijd tot halverwege de twintig – en terwijl hij zich liet meenemen door de stem op het bandje, realiseerde hij zich hoe weinig hij van die tien jaar wist. Belachelijk. Pathetisch ! Dertig jaar met dezelfde vrouw getrouwd zijn terwijl hele delen van haar leven hem volslagen onbekend waren.

En al die jaren had hij haar nooit iets gevraagd. Hij had altijd gedacht dat het te pijnlijk zou zijn, te moeilijk, iets wat weggedrukt moest worden naar het verleden, waar het thuishoorde. Toch was dit tien jaar oude jongetje – dit jongetje over wiens laatste uren hij alles wist, alle schokkende, bloederige details, en wiens leven hem tegelijkertijd volslagen onbekend was – altijd bij hem geweest. Bij de geboorte van hun eerste zoon, Yves. Bij Geromes geboorte. Toen de twee werden gedoopt. Op de momenten dat ze langs de velden reden en Monique in gedachten naar het wuivende koren staarde. Als hij haar over de eettafel met de kaarsen zag kijken en haar blik plotseling bleef kleven aan het kaarslicht, en ze hem niet meer zag. Als haar ogen vochtig werden en hij wist dat de herinnering weer terug was. Elke keer was het te zien in haar ogen dat haar gedachten weer jaren teruggingen. Een blik vol pijn en verdriet, maar waarin op hetzelfde moment ook iets van vreugde en ironie te zien was: een dikke emotionele soep die werd gezeefd door de mistige sluiers van de tijd. En dan, tenslotte, die serene blik, de acceptatie die het verdriet verzachtte. De blik die zei: natuurlijk herinner ik het me. Hoe kan ik dat ooit vergeten ? Droevige, verloren gegane herinneringen. De laatste overgebleven tekenen van de liefde die geweest was.

Een liefde waar Dominic nooit getuige van was geweest, nooit deel van uit had gemaakt, nooit naar had gevraagd. Hij was nooit in staat geweest die liefde te associëren met vlees en bloed, met woorden en handelingen, alleen maar met de blik in de ogen van zijn vrouw: de plotselinge grijze onweerswolken die ook weer snel verdwenen.

Totdat dit cassettebandje werd bezorgd. En hij dacht: o, god. God. Kon dat echt de stem zijn ? De plotselinge manifestatie van de geest, de herinnering die de afgelopen dertig jaar vanuit de schaduw op hem had geloerd ? Of was het gewoon bedrog ? Tegenstrijdige emoties die zijn maag ineen deden krimpen, die ervoor zorgden dat hij zich diep binnenin leeg en tegelijkertijd merkwaardig opgewonden voelde. Taragnon. De winkels in het dorp. De boerderij. Die onderdelen leken in elk geval te kloppen. Afspelen, terugspoelen, opnieuw afspelen… worstelen met kleine nuances en formuleringen voordat hij eindelijk onderuit kon zakken. Hoe kon hij er zeker van zijn ? Hoe kon hij dat ooit weten ? Hij wist nauwelijks iets over de jongen. Die was niet meer dan een schaduw, een schaduw van een herinnering die nu weer tot leven was gewekt en zichtbaar was in de ogen van zijn vrouw.

Maar de belangrijkste vraag had hij tenminste kunnen beantwoorden: het bandje leek echt genoeg om het aan Monique te laten horen. De grote lijnen klopten; dit was niet een of ander belachelijk verhaal dat meteen kon worden ontmanteld door onjuiste beschrijvingen van het dorp of de jongen die de verkeerde weg naar huis nam.

Dominic vroeg zich af of hij daar diep in zijn hart op had gehoopt. Iets wat betekende dat hij het bandje terug kon sturen naar Londen zonder Monique ermee lastig te vallen. Het terug te verwijzen naar het verleden, waar hij alles tot nu toe veilig had kunnen begraven door geen vragen te stellen, door nooit over het onderwerp te beginnen en nooit iets te vertellen over het politieonderzoek, het proces en de nasleep voor Jean-Luc of Machanaud. Veilig.

Maar tegelijkertijd verlangde hij er wanhopig naar dat het echt was. Waarom ? Om te weten wat er in 1963 echt was gebeurd ? Om zijn schuldgevoel over Machanaud te verzachten ? Was dat de ruil ? Zijn eigen schuldgevoel sussen ten koste van Moniques gemoedsrust ? Na al die jaren de geesten weer tot leven te wekken, de pijn en de donkere wolken terug te zien in haar ogen ? Hij zweette en voelde zich onwel terwijl hij het bandje afspeelde, stond op een zeker moment op het punt om het uit de recorder te rukken en terug te sturen, maar toen kregen de kracht van de details en het dunne, verloren stemmetje van de jongen hem te pakken, zo hard te pakken, dat er diep binnen in hem een onweerstaanbare, brandende nieuwsgierigheid oplaaide. Hij wilde het weten. Hij wilde wanhopig graag weten of het echt was. En dat was het moment waarop hij zichzelf ervan begon te overtuigen dat hij dit net zozeer voor Monique deed. Zij zou het ook willen weten. Hoe zou ze zich voelen als ze ontdekte dat hij het voor haar had achtergehouden ? Dat hij het bandje had teruggestuurd zonder het aan haar te laten horen ? Om haar te beschermen tegen de gruwelen van de voorbije herinneringen ? Ze zou vinden dat hij haar had beroofd van de kans om een soort contact te leggen met haar lang geleden overleden zoon, hoe moeilijk en indirect dat contact ook zou zijn. Te veel begraven herinneringen. Het zou bijna net zo slecht zijn als blijven zwijgen, niet voor de rechtbank ten gunste van Machanaud te getuigen. Bijna. Het bandje werd teruggespoeld. Een knop klikte. Een bepaald deel werd opnieuw afgespeeld.

‘… toen we de binnenband hadden meegenomen naar het strand, was hij zo groot, dat ik bijna door de opening zakte.’ ‘Waar was dat ?’

‘Het strand van Nartelle… bij St. Maxime.’ Toen hij Monique het bandje had gegeven, had ze hem bestookt met allerlei vragen. Waar ? Wanneer ? Wie ? Welke psychiaters ? Zijn antwoord was min of meer een herhaling van de nuchtere uitleg van Marinella Calvan, die hij meteen had teruggebeld om opheldering te vragen over een paar belangrijke punten nadat hij het bandje voor het eerst had afgespeeld. Regressies die teruggingen tot eerdere levens. De universiteit van Virginia. Het was begonnen als een conventionele psychiatrische therapie. Een Engels jongetje van Christians leeftijd, die allebei zijn ouders had verloren in een auto-ongeluk. Xenoglossie: het gebruik van een vreemde taal die de patiënt onbekend is. Het regionale patois was al nagegaan en authentiek bevonden, maar we willen nu graag weten of de belangrijkste details op het bandje kloppen. Terwijl hij het zei, zag hij de verbijstering en verwarring op Moniques gezicht steeds groter worden en haar wezenloos naar het bandje staren, en tenslotte liet hij moedeloos zijn schouders hangen. Hij stak zijn armen naar haar uit. ‘Hoor eens, ik weet dat het vreemd klinkt. Ik heb geen idee of het echt of nep is. Maar de details over het dorp kloppen in elk geval. Speel het bandje af en dan praten we daarna, nemen we de details en de achtergrond door. Als je wilt kun je die vrouw in Engeland zelf bellen en haar alles laten uitleggen.’ Klik. Stop. Terugspoelen. Weer klik.

‘… de band was heel groot, alsof hij van een bus of vrachtwagen was geweest. Mijn vriendje en ik besloten hem mee te nemen en naar huis te rollen. We moesten dat met ons tweeën doen.’

‘Hoe heette je vriendje ?’ ‘Gregoire.’

‘En hij zat bij jou op school ?’

‘Ja.’ Een korte stilte. De jongen slikte en schraapte zijn keel. ‘Toen we eindelijk thuis waren, zagen we dat er maar één gat in de binnenband zat. Mijn vader kon hem gemakkelijk plakken, zodat we hem mee konden nemen als we naar het strand gingen. Dan kon ik hem als zwemband gebruiken…’ Dominic stond halverwege de gang en de keuken te treuzelen en te luisteren. Hij wilde Monique alleen laten terwijl ze naar het bandje luisterde. Alleen met haar gedachten en emoties. Hij wilde de uitdrukking op haar gezicht niet zien, of er zelf uitzien als een of andere schooljongen die gretig op de uitslag van zijn proefwerk wacht. En ? En ? Hij had zich geëxcuseerd en gezegd dat hij iets te eten ging klaarmaken in de keuken – hij was nog niet verder gekomen dan het pakken van een stuk brie uit de koelkast en het blikken trommeltje met volkorentoast – maar toen hij het geluid van het bandje hoorde, was hij weer teruggelopen naar de gang voordat hij de toostjes had klaargemaakt. Klik. Stop. Terugspoelen. Afspelen.
‘… De hut is een van mijn favoriete schuilplekken. Ik heb hem zelf gebouwd, tegen een stenen muurtje in het veld achter het huis.’

‘Hoe ver is dat van je huis ?’

‘Een meter of honderd. Vanaf daar kan ik het erf achter het huis duidelijk zien, en de voordeur, zien of er iemand…’ Tring. Tring. Tring. Het plotselinge, harde gerinkel van de telefoon in de gang doorbrak Dominics gedachten en deed hem opspringen van schrik. Hij herinnerde zich ineens dat hij had gevraagd of ze hem thuis wilden bellen als er nieuws was over de gendarmes in het ziekenhuis. De ene was buiten gevaar, maar de toestand van de andere was nog steeds kritiek. Hij nam op, knikte wezenloos terwijl hij luisterde, maar was in gedachten nog steeds bij het bandje en zijn vrouw. ‘O. Ja. Oké. Wanneer was dit ? Aha. Verlamd, zeg je ?’ Hij merkte dat zijn stem afwezig en ongeïnteresseerd klonk en forceerde wat meer interesse. ‘Wanneer zijn ze zeker van de schade die is aangericht door de verbrijzelde ruggen wervel ?’

‘… kan ik mijn moeder bezig zien in de keuken en weet ik dat het tijd is om naar binnen te gaan. Ik weet wanneer mijn vader in de garage is, want hij heeft altijd het licht aan… er zijn geen ramen.’ ‘Ze zijn op dit moment meer röntgenfoto’s aan het maken. Zodra ze die terug hebben, gaan ze de volgende operatie plannen. Daarna zullen ze meer weten.’ ‘Zo. Dus, hoe lang duurt dat ? Zes uur, twaalf ?’ ‘Tien tot twaalf, waarschijnlijk. Ik betwijfel of we voor morgenochtend meer zullen horen.’

‘… Ik hielp haar altijd als ik kon. Ik miste haar later zo, net als mijn ouders.’

‘Ik begrijp het.’ Dominics huid tintelde. Hij was zo afgeleid, probeerde naar twee stemmen tegelijk te luisteren. ‘Maar verwacht geen wonderen. Ze zijn er vrijwel zeker van dat hij zijn benen niet meer zal kunnen gebruiken. Ze weten alleen nog niet hoe ernstig het met de rest gesteld is.’ ‘… en ik herinnerde me dat ik dacht aan mijn vader… mijn vader… waarom hij me niet kwam zoeken…’ ‘O.’ Iets van opluchting. Geen nationale driekleur of doodskisten, maar ze moesten wel op huisbezoek. Op bezoek in het ziekenhuis. Met zijn vrouw en naaste verwanten praten. Woorden van medeleven mompelen.

bleef maar denken dat ze niet aan zouden kunnen dat ik voor hen verloren was… dat ik hen op de een of andere manier had teleurgesteld… Hun verdriet. Het gezicht van mijn moeder, zo bedroefd… zo… zo bedroefd… Haar…’ Klik. Stop. Stilte.

Dominic luisterde of hij de recorder weer hoorde klikken, maar er gebeurde niets. Monique was blijkbaar klaar met luisteren. ‘Dat is wat ze op dit moment te weten moeten komen. Of de rest van zijn lichaam ook verlamd is, zijn armen en bovenlichaam…’ ‘Ja.’ Zijn gedachten waren er nu helemaal niet meer bij. Er was maar één ding dat hij wilde weten. ‘Laten we er morgenochtend nog eens over praten. Hopelijk weten we dan meer.’ Dominic hing op.

Hoewel hij Monique niet onder druk wilde zetten of haar op welke manier ook een onaangenaam gevoel wilde bezorgen, wist hij dat zijn ongeduld zichtbaar was toen hij de woonkamer in liep, en dat hij er waarschijnlijk uitzag als de schooljongen die gretig op de uitslag van zijn proefwerk wachtte. Hij zei niets, maar zijn ogen zeiden genoeg en hij dacht: En ? en ?

Monique bleef even zwijgend naar de grond staren, keek toen eindelijk op en begon te praten. Maar de woorden zelf waren van secundair belang, want hij had het al gezien in haar ogen. De onweerswolken en grijze schaduwen waren terug. En deze keer vreesde hij dat het veel, veel langer zou duren voordat ze weer verdwenen zouden zijn.